D. Financieel technische uitgangspunten

Doorwerking structurele effecten uit P&C-documenten
De structurele effecten uit de Jaarrekening 2024 en 1e Tussenrapportage 2025 zijn onderdeel van de primitieve Begroting 2026.

Indexering met consumentenprijsindex op prijs- en loonstijging-gevoelige exploitatie-uitgaven
Om de (inflatiegevoelige) budgetten gedeeltelijk mee te laten groeien met de stijging van de inflatie wordt op basis van de prognose van het Centraal Plan Bureau (CPB) in het jaarlijks Centraal Economisch Plan van februari 2025 het inflatiepercentage van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp) gebruikt. Dit percentage bedraagt voor het begrotingsjaar 2026 2,4%.

Investeringen 2026-2029 en indexering
Voor de Begroting 2026 wordt volgens de nota Activabeleid een investeringslijst 2026-2029 opgesteld. Jaarlijks worden alle investeringen voor alle jaarschijven geïndexeerd met het geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp) van het CPB voor 2026 2,4%. Een realistische planning van deze investeringen moet leiden tot een meer evenwichtige spreiding over de planperiode uitgaande van een realistische ambtelijke capaciteitsinzet. De kapitaallasten zijn gerekend vanaf 1 januari van het jaar ná oplevering van de investering.

Regionale indexering (vier grote) gemeenschappelijke regelingen
In december 2024 heeft het college ingestemd met de door de Kring van gemeentesecretarissen voorgestelde financiële kaders voor de op te stellen begrotingen voor gemeenschappelijke regelingen VRR, GGD, DCMR en GRJR binnen de regio Rotterdam-Rijnmond. Dit betekent een (totale) inflatiecorrectie van 5,2%, waarbij ook de afgelopen drie jaren zijn geactualiseerd op basis van de werkelijke inflatiecijfers. Tevens is in regioverband aan de vier grote gemeenschappelijke regelingen meegegeven dat het financiële perspectief van de gemeenten grote tekorten vanaf 2026 vertoond. Onvermijdelijk is dat ombuigingsmaatregelen bij gemeenten dan ook effect hebben op de bijdragen aan de gemeenschappelijke regelingen. Wij hebben hen dan ook gevraagd hierop te anticiperen en op weg naar 2026 zelf met initiatieven te komen die een bijdrage leveren aan de financiële opgave waarvoor wij als gemeenten staan. 
Voor de MRDH geldt een afwijkend percentage. Regio Haaglanden coördineert de indexering van de inwonersbijdrage aan het programma Economisch Vestigingsklimaat. Deze indexering komt voor 2026 uit op 4,2% onder voorbehoud van goedkeuring van de Begroting 2026 door het Algemeen Bestuur van de MRDH.

Indexering van (belasting)tarieven en heffingen
Belastingen en heffingen worden conform het tarievenbeleid met de inflatie gecorrigeerd ofwel met 2,4%. Daarnaast wordt bij de opbrengsten rekening gehouden met de woningbouwplanning (areaaluitbreiding) en verminderingen op aanslagen (in verband met bezwaren). 
Voor het bepalen van de hoogte en de samenstelling van de tarieven voor (gebonden) heffingen zoals riool- en afvalstoffenheffing en lijkbezorgingsrechten wordt uitgegaan van maximaal kostendekkende tarieven.

Algemene uitkering uit het gemeentefonds
De algemene uitkering in de Begroting 2026 wordt berekend op basis van de meicirculaire 2025, gebaseerd op de Voorjaarsnota van het Rijk met (mogelijk) compensaties en/of nieuw kabinetsbeleid.

Marktrente financieringstekort
De marktrente voor het te berekenen financieringstekort wordt gebaseerd op de rente (ontwikkelingen) in maart 2025 op basis van een 20-jarige lening met jaarlijkse aflossing: 3,5% meerjarig voor nieuw af te sluiten leningen. Kort geld wordt gebaseerd op 2,5%.

Rente grondexploitaties
In de MeerjarenPrognose Grondexploitaties (MPG) van februari 2025 zijn de laatste voorschriften uit het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) toegepast. Op basis van de berekening in de Jaarrekening 2024 wordt in het (meest actuele) MPG 2025 1,5% (omslag)rente toegerekend (vorig jaar 1,70%). Vanaf 2025 is het vanuit de BBV verplicht de omslagrente te hanteren en geen eigen percentage voor grondexploitaties. De discontovoet blijft gehandhaafd op 2%.

Rente investeringen (omslagrente)
Het BBV schrijft voor dat rente via de taakvelden wordt toegerekend aan de programma’s. Door gebruik te maken van een renteomslag wordt de manier van verantwoorden van de rente in de Begroting geharmoniseerd. Voor 2026 hanteren we een omslagpercentage van 1,5% (2025: 1,5%). De gehanteerde omslagrente mag niet meer dan 0,5% afwijken van de berekende omslagrente. Bij de Begroting wordt nogmaals bekeken of we binnen deze marge blijven.

Dividend
De dividendopbrengsten in de Begroting worden gebaseerd op het niveau van de werkelijke ontvangsten en indien mogelijk op een meerjarenprognose van de betreffende verbonden partij. 

Financieel toezichtkader van de Provincie
De uitgangspunten van de Provincie om voor repressief toezicht in aanmerking te komen zijn:

  1. De Begroting 2026-2029 moet structureel en reëel in evenwicht zijn of als de Begroting niet structureel en reëel in evenwicht is, moet aannemelijk zijn dat dit evenwicht uiterlijk in 2029, het 
    laatste jaar van de meerjarenraming, tot stand wordt gebracht.
  2. De vastgestelde Jaarrekening 2024 moet vóór 15 juli 2025 en de Begroting 2026 vóór 15 november 2025 aan Gedeputeerde Staten toegezonden zijn.
  3. Beoordeeld wordt of de Jaarrekening 2024 structureel en reëel in evenwicht is. Als dit niet het geval is, dan beoordeelt de Provincie dit in relatie tot de uitkomsten van de nieuwe Begroting. 
    Met ‘structureel en reëel evenwicht’ wordt bedoeld dat de begrote structurele lasten zijn gedekt door begrote structurele baten. Het gaat daarbij om volledige en realistische/ haalbare ramingen.
  4. Mochten bezuinigingen, ombuigingen en/of taakstellingen/stelposten nodig zijn, dan ziet zij graag een reëel bezuinigingsplan bij de Begroting tegemoet met daarin onderbouwde maatregelen, die in de tijd ook gerealiseerd kunnen worden. Dit geldt ook voor GR-en, waarbij alleen concrete bezuinigingen in de gemeentelijke Begroting mogen worden opgenomen na een besluit van het 
    Algemeen Bestuur van de GR.
  5. Ingeval van tekorten heeft de gemeente sinds 2024 de mogelijkheid om maximaal 10% van het surplus van de Algemene reserve te benutten om de Begroting structureel sluitend te maken
    binnen de gestelde eisen van voldoende weerstandscapaciteit en een solvabiliteit van minimaal 20%. Een deel van de Algemene reserve wordt dan als een structurele reservemutatie 
    beschouwd, als uitzondering op de regel dat inzet van reserves incidenteel van aard is.